Publicatieblad van de Europese Unie
RICHTLIJN 2005/66/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 26 oktober 2005
betreffende het gebruik van frontbeschermingsinrichtingen op motorvoertuigen en houdende
wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad
Artikel 1
Onderwerp
Het doel van deze richtlijn is de verbetering van de veiligheid van voetgangers en voertuigen door middel van passieve maat-regelen. Zij bevat technische voorschriften voor de typegoed-keuring van motorvoertuigen met betrekking tot frontbescher-mingsinrichtingen die tot de originele uitrusting van het voer-tuig behoren of die als technische eenheden in de handel worden gebracht.
Artikel 3 - Bepalingen inzake typegoedkeuring
1. Met ingang van 25 augustus 2006 mogen de lidstaten met betrekking tot een nieuw voertuigtype dat is uitgerust met een frontbeschermingsinrichting die aan de voorschriften vande bijlagen I en II voldoet om redenen die verband houden met frontbeschermingsinrichtingen:
a) niet weigeren EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuringte verlenen;
b) de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen niet verbieden.
2. Met ingang van 25 augustus 2006 mogen de lidstaten met betrekking tot een nieuw type frontbeschermingsinrichting die als technische eenheid in de handel wordt gebracht en die aan de voorschriften van de bijlagen I en II voldoet:
a) niet weigeren EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen;
b) de verkoop of het in het verkeer brengen niet verbieden.
3. Met ingang van 25 november 2006 weigeren de lidstaten EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor een nieuw voertuigtype dat is uitgerust met een frontbeschermingsinrichting, of voor een nieuw type frontbeschermingsinrichting die als technische eenheid in de handel wordt gebracht, indien die beschermingsinrichting niet voldoet aan de voorschriften van de bijlagen I en II.
4. Met ingang van 25 mei 2007 moeten de lidstaten met betrekking tot voertuigen die niet aan de voorschriften van de bijlagen I en II voldoen om redenen die verband houden met frontbeschermingsinrichtingen:
a) de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet langer geldig beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn;
b) de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen verbieden van nieuwe voertuigen die niet vergezeld gaan
van een certificaat van overeenstemming overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG.
5. Met ingang van 25 mei 2007 gelden voor de toepassing van artikel 7, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG voor frontbeschermingsinrichtingen die als technische eenheden in de handel worden gebracht, de voorschriften van de bijlagen I en II.
Artikel 5 – Beoordeling
Uiterlijk op 25 augustus 2010 beoordeelt de Commissie, in het licht van de technische vooruitgang en de opgedane ervaring, de technische bepalingen van deze richtlijn, en met name de voorwaarden voor het eisen van een test Bovenbeen-botslichaam tegen frontbeschermingsinrichting, de opneming van een test Botslichaam in de vorm van het hoofd van een volwassene tegen frontbeschermingsinrichting en de specificaties voor de test Botslichaam in de vorm van het hoofd van een kind tegen frontbeschermingsinrichting. Over de resultaten van deze
beoordeling brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Indien het naar aanleiding van deze beoordeling nodig wordt geacht de technische bepalingen van de richtlijn aan te passen, kan een dergelijke aanpassing worden uitgevoerd overeenkomstig de procedure die is neergelegd in artikel 13, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG.
Artikel 8 - Technische eenheden
Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om het gebruik van frontbeschermingsinrichtingen die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn als technische eenheden in de handel zijn gebracht, te verbieden of te beperken.
Artikel 9 – Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 10 – Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 26 oktober 2005.
3. TESTVOORSCHRIFTEN
3.1. Om te worden toegelaten moeten frontbeschermingsinrichtingen de volgende tests doorstaan:
3.1.1. Onderbeen-botslichaam tegen frontbeschermingsinrichting. Deze test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/uur. De maximale dynamische kniebuigingshoek mag niet groter zijn dan 21,0o, de maximale dynamische knieafschuiving niet groter dan 6,0 mm en de aan de bovenkant van het scheenbeen gemeten versnelling niet hoger dan 200 g.
3.1.1.1. Met betrekking tot frontbeschermingsinrichtingen die zijn goedgekeurd als technische eenheid voor gebruik op uitsluitend specifieke voertuigen met een toelaatbare totale massa van niet meer dan 2,5 ton die vóór 1 oktober 2005 zijn goedgekeurd, of voertuigen met een toelaatbare totale massa van meer dan 2,5 ton, kunnen in plaats van de voorschriften van punt 3.1.1 evenwel de voorschriften van punt 3.1.1.1.1 of punt 3.1.1.1.2 worden toegepast.
3.1.1.1.1. De test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/uur. De maximale dynamische kniebuigingshoek mag niet groter zijn dan 26,0o, de maximale dynamische knieafschuiving niet groter dan 7,5 mm en de aan de bovenkant van het scheenbeen gemeten versnelling niet hoger dan 250 g.
3.1.1.1.2. Er worden tests uitgevoerd met het voertuig met en zonder de frontbeschermingsinrichting met een botssnelheid
van 40 km/uur. De twee tests worden uitgevoerd op equivalente locaties zoals overeengekomen met de relevante keuringsinstantie. De waarden voor de maximale dynamische kniebuigingshoek, de maximale dynamische knieafschuiving en de aan de bovenkant van het scheenbeen gemeten versnelling worden geregistreerd. Bij elk van de waarden mag de geregistreerde waarde bij het voertuig met frontbeschermingsinrichting 90 % van de waarde bij het voertuig zonder frontbeschermingsinrichting niet te boven gaan.
3.1.1.2. Indien de hoogte onderrand frontbeschermingsinrichting meer bedraagt dan 500 mm, moet deze test worden vervangen door de in punt 3.1.2 omschreven test bovenbeen-botslichaam tegen frontbeschermingsinrichting.
3.1.2. Bovenbeen-botslichaam tegen frontbeschermingsinrichting: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/uur. De ogenblikkelijke som van de botskrachten in relatie tot de tijd mag niet hoger zijn dan 7,5 kN en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment niet groter dan 510 Nm. De test bovenbeen-botslichaam tegen frontbeschermingsinrichting wordt uitgevoerd indien de hoogte onderrand frontbeschermingsinrichting in de testpositie meer dan 500 mm bedraagt.
3.1.2.1. Met betrekking tot frontbeschermingsinrichtingen die zijn goedgekeurd als technische eenheid voor gebruik op uitsluitend specifieke voertuigen met een toelaatbare totale massa van niet meer dan 2,5 ton die vóór 1 oktober 2005 zijn goedgekeurd, of voertuigen met een toelaatbare totale massa van meer dan 2,5 ton, kunnen in plaats van de voorschriften van punt 3.1.2. evenwel de voorschriften van punt 3.1.2.1.1 of punt 3.1.2.1.2 worden toegepast.
3.1.2.1.1. De test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/uur. De ogenblikkelijke som van de botskrachten in relatie tot de tijd mag niet hoger zijn dan 9,4 kN en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment niet groter dan 640 Nm.
3.1.2.1.2. Er worden tests uitgevoerd met het voertuig met en zonder de frontbeschermingsinrichting met een botssnelheid van 40 km/uur. De twee tests worden uitgevoerd op equivalente locaties zoals overeengekomen met de relevante keuringsinstantie. De waarden voor de ogenblikkelijke som van de botskrachten en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment worden geregistreerd. Bij elk van de waarden mag de geregistreerde waarde bij het voertuig met frontbeschermingsinrichting 90 % van de waarde bij het voertuig zonder frontbeschermingsinrichting niet te boven gaan.
3.1.2.2. Indien de hoogte onderrand frontbeschermingsinrichting minder bedraagt dan 500 mm, is deze test niet vereist.
3.1.3. Bovenbeen-botslichaam tegen frontbeschermingsinrichting. Deze test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/uur. De ogenblikkelijke som van de op de boven- en onderkant van het botslichaam uitgeoefende botskrachten in relatie tot de tijd mag niet hoger zijn dan een mogelijk doel van 5,0 kN en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment niet groter dan een mogelijk doel van 300 Nm. Beide resultaten worden uitsluitend vastgelegd voor toezichtdoeleinden.
3.1.4. Botslichaam in de vorm van het hoofd van een kind of van een kleine volwassene tegen frontbeschermingsinrichting. De test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 35 km/uur met gebruik van een 3,5 kg wegend botslichaam in de vorm van het hoofd van een kind/kleine volwassene. Het prestatiecriterium voor het hoofd (HPC), berekend uit de resultante van het verloop in de tijd van de versnellingsmeter overeenkomstig punt 1.15, mag nooit groter zijn dan 1 000.
Are you curious about more information? Feel free to contact us:
Your contact: Antec Fahrzeugtechnik GmbH Klaus Rumpp Hubertusstr. 2 D-82256 Fürstenfeldbruck tel: +49 (0) 8141 22735 -0 fax: +49 (0) 8141 22735-149 Sales@antec-online.de
|